Reus
Er was eens in een land hier vér vandaan een kikkertje. Het was een prachtig kikkertje, dat vond hij tenminste zelf als hij in het water zijn spiegelbeeld zag: prachtig groen en glánzende bolle ogen die groot en alert de wereld in keken. De naam van het kikkertje was Reus want hij kon gewéldig springen. Steeds als hij sprong was ’t een reuzesprong.
Reus woonde half op de oever en half in het water van een vennetje dat half in het bos en half in het grasland lag. Soms zat ie in het zonnetje op een warme steen en soms in de schaduw en andere keer zwom hij rond in het vennetje. Wat hij het heerlijkst vond was om te zwemmen van het lauwe water verwarmd door de zon naar het koele, donkere water aan de andere kant, de boskant van het ven.
Vandaag had hij dat al twee keer gedaan. Onder water. En met zijn lange kleverige tong had hij allebei de keren een lome vlieg kunnen vangen die vlak boven het water rond zoemde.
Nu zat hij wat uit te rusten aan de zonkant.
En terwijl hij daar zat schoof er plotseling een gróte schaduw over hem heen.
Met één sprong maakt Reus zich uit de voeten en op de steen waar hij zojuist nog zat landde kalm een jonge ooievaar. Reus stak voorzichtig een bol oog boven het water uit en keek.
De ooievaar keek ook. “Dag”, zei die, “ik heet Roodpoot! Hoe heet jij?” Reus piepte: ”Ik heet Reus want ik maak hele grote sprongen”. “Oh leuk,” zei Roodpoot, “zeg weet jij waar ik kikkers kan vinden? Die schijnen lekker te zijn maar ik heb er nog nooit één gezien”.
”Neehee,” zei Reus hoofdschuddend terwijl de spetters in het rondvlogen, “ik heb géén idee! Maar als je nog nooit een kikker hebt gezien hoe weet je dan dat ik er geen ben?”
“Ja zeg, ik ben niet achterlijk hoor! Kikkers kwaken. Jij kwaakt, niet jij piept!,” reageerde Roodpoot.
Dat verraste Reus zo dat hij van schrik vergat te watertrappen en zonk. Hij verslikte zich, kwam proestend weer boven en klom snel op het blad van de waterlelie naast de steen.
Voor zover hij wel eens praatte met ven-noten deed hij dat altijd zoals hij nu praatte.
Nog nooit had iemand hem daar iets over gezegd! Hij was een kikker die niet kwaakte!
Dat maakte hem intens verdrietig. Maar ja een Reus krijg je niet gauw klein.
“Ik weet wat, ik help je zoeken!”, zei Reus. Roodpoot vond dat een goed idee dus zo gezegd zo gedaan. Reus klom tussen de schouders van zijn nieuwe vriend de ooievaar en zo verliet hij zijn vertrouwde vennetje.
Samen vlogen ze over grasland en bossen tót ze op een dag een boel gekwaak hoorden beneden. Gelukkig kende Roodpoot dat geluid anders had Reus niet geweten dat dát nou kwaken was. Roodpoot probeerde in de buurt te landen maar toen hield dat geluid abrupt op. Muisstil was het.
Toen de twee kikkerzoekers in de gaten kregen dat zich dat steeds herhaalde, spraken ze af dat Reus met een reuzesprong van Roodpoots rug af het water in zou duiken. Dan kon Reus dáár verder zoeken. En zo deden ze dat.
Bij het eerstvolgende water sprong Reus naar beneden en zocht de kikkers op die hem verwelkomden zonder enige argwaan. Dit waren de eerste mede-kikkers die Reus ooit zag. Hij vertelde zijn verhaal aan de hele kring en van de oudste leerde hij toen kwaken. Het koste hem weinig moeite en al gauw kwaakte hij dat het een lieve lust was. Hij voelde zich heel blij en meer kikker dan ooit, hij had daar altijd wel willen blijven bij zijn nieuwe kikkervrienden tot ze ineens begonnen te sissen: sssssst!. Een grote schaduw streek over het water en alle kikkers zwegen stil.
Reus herinnerde zich zijn reisgenoot. Hij vertelde het kikkervolk over de hongerige Roodpoot en van hen leerde hij precies wat jonge ooievaars nog meer lekker vinden. Met al die kennis in zijn kikkerkop was de grote sprong omhoog naar de rug van Roodpoot een heel karwei maar even later zat Reus weer comfortabel tussen de witte veren en vertelde piepend wat hij allemaal geleerd had.
Behalve natuurlijk dat hij kikkers had gevonden en dat hij zelf ook kon kwaken.
Samen vlogen Roodpoot en Reus nog vele jaren rond. Reus sprong in het water, wisselde nieuwtjes uit met de kikkers en sprong weer op Roodpoots rug om verder te vliegen want natuurlijk had hij nooit kikkers gezien daar beneden. En zo vond Reus zijn stem en zijn bestemming dankzij de ooievaar. Reus werd een rondreizende boodschapper tussen alle vennen en poeltjes waar zijn soortgenoten huisden en kwaakte dan iedereen z’n oren van het hoofd. Hij beschermde zichzelf en hen en bleef Roodpoot trouw die zijn buikje rond at aan alle dingen die hij lekker vond. Op een dag toen ze al héle goeie vrienden waren, vertelde Reus aan Roodpoot dat hij een kikker was, want dat geheim viel hem steeds zwaarder. En weet je wat Roodpoot zei? Roodpoot zei alleen: ”Oh dat weet ik allang hoor, je kwaakt hardop in je dromen!”.
Annemarieke
.
naar hoofdpagina van Annemarieke Krabbendam