Verrassende reis
Het ei bewoog een beetje.
Hij kon niet zeggen of het door de wind kwam of dat de beweging van binnenuit veroorzaakt werd. Sinds hij het ei drie dagen geleden gevonden had, was hij in de buurt gebleven. Er was een beekje vlakbij en als hij zijn hand uitstrekte kon hij bessen plukken van de struik waaronder het ei en hij lagen. Hij had het niet verplaatst maar was erbij gekropen. Nieuwsgierig zonder te weten waarom.
Het ei was wel wat groter dan een normaal ei zoals hij ze kende.
Als de zon niet net op de spikkeltjes blauw tussen het bruin had geschenen zou hij het niet hebben gezien. Nu was er een kleine schittering geweest die hem tegenhield midden in de stap die hij drie dagen geleden nemen wou. Hij was op weg geweest naar het volgende dorp om te zien of hij daar werk kon vinden voor een paar dagen. Hij wilde wel eens wat anders dan alles wat hij kende thuis maar ook niet meteen de wijde wereld in. Stoer had hij voor de laatste keer naar zijn moeder gezwaaid en zich omgedraaid om op weg te gaan. Hij voelde zich vrijgelaten uit de sleur van alle dag en opgetogen dat hij de hele dag zijn eigen gang kon gaan. Daarna was hij moe geworden en wat onzeker of hij een paar uur eerder wel de goede afslag gekozen had op de splitsing waar hij voorbij was gekomen. Hij hoorde geluiden die hem nog nooit waren opgevallen en het leken er alsmaar meer dus liep hij stevig door.
En daar was toen die hele kleine schittering geweest. Als hij niet net even naar links gekeken had zou hij het hebben gemist.
Kijk, daar was het weer die beweging! Het was niet de wind, de takken boven zijn hoofd hingen doodstil. Hij keek nieuwsgierig hoe het ei heen weer wiebelde op het heuveltje waarop het lag. Niets beschermde het daar. Hij vond het maar een vreemde plek voor een vogel om een ei te leggen. Hij ging op z’n knieën zitten terwijl het ei steeds harder heen en weer schommelde. En even later gebeurde het: het ei rolde van het heuveltje af en hij hoorde hoe het kraakte. Hij keek en zag hoe de barst in het ei groter werd, een klein klauwtje trok en duwde aan de weerbarstig schaal en plukte er steeds meer stukjes af. Hij had een snavel verwacht zoals bij de kippen thuis die zich uit het ei werkten dus met grote ogen zag hij hoe er nu een armpje uit de barst tevoorschijn stak. Een mager, rood armpje en daarna de rest en even later rolde daar een klein nat mensfiguurtje met rode haren over zijn hele bibberende lijfje uit de schaal op de grond. Zijn voeten zwart, zijn handen zwart en de rest knalrood. Het gezicht van dat wezentje was hetzelfde als van mensen en de hoofdharen waren net zo rood als de rest maar daartussen in stonden twee horentjes. De jongen wenste zich mijlenver weg en vervloekte zijn nieuwsgierigheid want hij wist het zeker toen hij de staart zag met de punt als van een pijl: hier lag hij op z’n knieën te kijken naar een duiveltje vers het ei.
Zonder aarzeling sprong het duiveltje overeind, schudde zich en stond even later grijnzend naar de jongen te kijken. “En wie ben jij dan wel?” zei het.
De jongen keek terug en stamelde: “Ik ben Herman.”
“Nou Herman, ga je mee in plaats van voor me te knielen?” en luid lachend ging het duivelse kereltje op pad.
Herman krabbelde overeind en liep achter hem aan. Hij hervond zijn nieuwsgierigheid en vroeg: “Hoe heet je, waar ga je heen?”
“Ik ga waar jij gaat, dat kan niet anders want jij zag me uit m’n ei komen en dan horen we bij elkaar.
En een naam… ach heten alle duivels niet hetzelfde maar je mag me ook wel Match noemen…”
En of Herman het nou wilde of niet daar liep hij met Match op een pad tussen verleden en toekomst zich nog niet bewust dat dat altijd zo zou blijven.
Toen ze even later een bocht omkwamen zagen ze het dorp liggen waar Herman naar op weg was en ineens voelde hij zijn maag rammelen. De pastei die zijn moeder hem meegaf was allang op en ook zijn waterfles was leeg. Ze zagen hoe van alle kanten de karren met fruit, broden en groenten bij het dorp aankwamen.
“Mooi, het is markt,” dacht hij, “misschien kan ik helpen met de karren uitladen en zo iets te eten verdienen.” Hij liep flink door en even later op het marktplein stond hij bij een fruitkraam. Hij tilde de zware manden van de kar en hielp de koopman met het inrichten van z’n kraam. “Bedankt jongen, hier neem een paar appels voor de moeite,” zei die. Moe en bezweet zette Herman even later zijn tanden in de appel en deed de andere in z’n rugzak. Tot zijn verbazing lag Match lekker te snurken in de tas. Hij was wel blij dat Match zich had verstopt natuurlijk….dat wel… een jongen met een duiveltje zou veel te veel opvallen.
“Goed zeg! Heb je die gegapt?”, vroeg Match meteen toen hij wakker werd. Nee natuurlijk niet! Herman schrok al van het idee: “Gewoon geholpen natuurlijk”.
“Ik hoor het al, je kan nog heel wat van me leren dus. Waarom zou je je moe maken als de dingen voor het grijpen liggen?”Match wees achter zich waar de kramen stonden. Alles open en bloot uitgestald. Herman keek ernaar en probeerde zich voor te stellen dat hij al langslopend zijn zakken zou vullen. Hij zag de hardwerkende kooplui bij hun kramen en kon zich niet voorstellen dat hij zoiets ooit zou doen. Zijn moeder had hem immers opgevoed met het besef van de waarde van ieders werk voor het geheel…
Hij draaide zich af van Match en ging zitten, zijn rug tegen de boom. Even later viel hij in slaap, moe van de lange dag.
Hij liep op een grotere plaats af met flinke stappen, wat was hij groot opeens!
De poortwachter knikte naar hem als een oude bekende en hij wist waar hij heen moest. Normaal kwam hij hier om eten te kopen op de markt maar nu had hij andere plannen. Bij een eerder bezoek had hij een goudhandelaar gezien en nu het bijna avond was wilde hij kijken waar die woonde. Via een achteraf weggetje kwam hij bij de markt en zag hoe de man al bezig was zijn boeltje te pakken. Toen hij vertrok sloop Herman hem achterna en zag even later hoe hij verdween in een armzalig ogend huisje dat tegen de stadsmuur aanleunde. Zou hier wel wat te halen zijn? Zonder er lang over na te denken trok Herman zijn sjaal voor zijn gezicht en duwde de deur die niet eens goed paste open en stond ineens in een ruime gang verlicht met een olielamp. Verbaasd keek hij rond en volgde toen zijn neus want een heerlijke geur van gebraad dreef hem tegemoet. Gelukkig kwam hij op tijd tot het besef dat hij hier om een andere reden was dan een gewoon bezoek. Behalve de olielamp hingen er aan de muur 2 massief gouden kandelaars en zonder aarzelen rukte Herman ze van de muur en stopte ze onder zijn jas terwijl hij rechtsomkeert maakte. Even later stond hij weer buiten. Onopgemerkt door wie dan ook liep hij de straat weer uit, de sjaal ging weer om z’n hals en hij liep de poort uit voor die dicht ging. Hij stak z’n hand op naar de poortwachter alsof er niets gebeurd was en verdween in het donker.
Hij had leren smeden en stookte een vuur toen hij thuis kwam. Daar smolt hij de kandelaars om en maakte er kleine klompjes van die hij in andere steden liet wegen en verkocht. Met het geld bouwde hij een droog huis voor zijn ouders en jongere boers en zusjes en wat gereedschap om te gebruiken op het land. Toen trok hij de wijde wereld in…
Herman draaide zich tevreden zuchtend om in zijn slaap.
Tegen de ochtend werd hij wakker en herinnerde zich zijn droom.
Herman stelde zich, geïnspireerd door de droom voor hoe hij op rooftocht zou gaan, opgehitst door Match. Eerst zou hij alleen eten wegnemen en daarna goud en juwelen stelen van de reizigers op zijn pad. Wat te doen als hij werd tegengehouden?!
Een mes, een zwaard, een steek, een houw, een paar lijken later en hij was op de vlucht met een lachende duivel op z’n nek. Alleen nog vluchten in het vooruitzicht of het schavot.
Hij schudde zijn hoofd om de beelden te verdrijven en keek naar Match die tevreden naar hem knikte in het opkomend zonlicht. “Ja! Lekker spannend toch? Of wil je zo’n brave Hendrik worden? Dat is meestal ook maar schijn hoor! Braaf van buiten maar te schijterig om in opstand te komen tegen onrecht, jaloers tot in zijn tenen op het geluk van een ander, egocentrisch tot en met…Wil je zo zijn? Ik vind het goed hoor daar valt minstens even veel eer aan te behalen.”
Herman ging erbij zitten. Wat een tweesprong was dit. Brave borst met een kwade inborst óf n slechterik met misschien hier of daar iets goeds? En moorden…tja zelfverdediging toch?
Hij keek naar de mensen op de markt. Ze praatten en lachten, liepen te mopperen en te ruziën en hij dacht: zo extreem hoeft het niet eens. Dingen verzwijgen die gezegd moeten worden, en dingen zeggen die beter verzwegen bleven…. Hij zag ineens overal schakeringen en begreep dat zijn jeugd en onschuld voorbij waren.
Goed en kwaad, wie zal zeggen wat wat is?
“IK”, dacht hij plotseling en hij voelde zijn hart stevig kloppen, “m’n hart weet het!”
Hij keek naar Match en zag hem doorschijnend worden: “Ho Herman, Herman wacht!!”
Maar Herman had het begrepen in z’n jeugdige wijsheid: “Als ik Match zie, ben ik mezelf kwijt”.
Annemarieke Krabbendam
2020